Ik heb in mijn leven ook een keer gemetseld, ik dacht einde 50-jaren. Onze ververij lag naast de Roggelseweg en lag daar vrij afgelegen. We hadden daarom, net als de boeren in die tijd, een waakhond. Dat was in die tijd een kettinghond. Hij heette Pollie en hij bracht zijn leven grotendeels door met een ketting rond zijn nek. Tegenwoordig onbegrijpelijk toen heel normaal. Met dieren had je geen medelijden. Pollie was een zwarte bouvier en zat woest in zijn haar. Je kon het verschil tussen kop en kont alleen zien aan de ketting. De ketting liep naar de kop. Op zekere dag stelde ik pap, ome Wiel, voor een kooi voor Pollie te metselen. De houten kooi lekte aan alle kanten en een stenen kooi met dakpannen kon er voor zorgen dat hij bij regen droog bleef. Ik heb de houten kooi afgebroken en ben begonnen aan het metselwerk. Pollie kreeg een paar dagen onderdak in de ververij. Eindelijk was het grote ogenblik aangebroken. Pollie was enthousiast dat hij weer buiten aan de ketting mocht. Te enthousiast, want hij trok mijn hele bouwwerk om. Ik had het moet verankeren in de muur van de ververij